"Je ziet ze overal in middenklasse buurten aan de rand van een middelgrote Vlaamse stad. Ze zijn zo oud als de huizen waar ze voor staan, vaak ouder dan de bewoners, die niet goed weten wat ze ermee moeten. Hun proporties zijn niet meer hoe ze ooit bedacht zijn. Bomen en struiken blijven zelden de bescheiden, modieuze decorstukken die ooit van een voortuin een toonbeeld van nette burgerlijkheid maakten. Ze verschralen, groeien scheef, of worden zo groot dat ze een heel huis verbergen.
Ze vallen pas op wanneer je erop begint te letten, bijvoorbeeld omdat je wat vaker dan gewoonlijk in rondloopt in je eigen buurt. Ze worden oriëntatiepunten. De bewoners bij wie ze horen, zie je meestal niet, of hooguit en passant. Je vormt een beeld van die mensen door de nonchalance waarmee een scheefgroeier aan zijn lot wordt overgelaten, de hardnekkigheid waarmee een woekeraar toch in een strakke vorm is gesnoeid, de onbeholpen liefde waarmee schrale takken zijn samengebonden.
Pas wanneer je al die bomen en struiken met hun huizen naast elkaar ziet, zie je de gelijkenissen in de variatie."
Ze vallen pas op wanneer je erop begint te letten, bijvoorbeeld omdat je wat vaker dan gewoonlijk in rondloopt in je eigen buurt. Ze worden oriëntatiepunten. De bewoners bij wie ze horen, zie je meestal niet, of hooguit en passant. Je vormt een beeld van die mensen door de nonchalance waarmee een scheefgroeier aan zijn lot wordt overgelaten, de hardnekkigheid waarmee een woekeraar toch in een strakke vorm is gesnoeid, de onbeholpen liefde waarmee schrale takken zijn samengebonden.
Pas wanneer je al die bomen en struiken met hun huizen naast elkaar ziet, zie je de gelijkenissen in de variatie."